"Het was aardedonker in het bos, maar plotseling zag ik op een open plek in het licht van de maan een verlaten huis. Snel liep ik erheen. Zacht piepend duwde ik de deur open..." Ik stak mijn vinger op: "Maar dat klopt toch niet? Dan piep je zelf." De hele klas viel mij bij. De bedoeling was dat wij een opstel zouden schrijven. De meester had de eerste paar zinnen geschreven en wij moesten dat verhaal dan afmaken. Die meester was nog maar een paar weken bij ons op school, niet alleen als meester van de zesde klas (wat nu groep acht zou heten), maar ook als het nieuwe hoofd van de school. Nu werd hij heel erg rood en kwaad. Natuurlijk kon 'Zacht piepend duwde ik de deur open' wel betekenen dat de deur piepte. Want als je zei 'met zijn blik in mijn rug', dan had je toch ook geen blik in je rug! Ik was niet overtuigd, maar ik zei maar niks meer. Of de rest van de klas overtuigd was, weet ik niet, maar alle opstellen begonnen braaf met de zin 'Zacht piepend duwde ik de deur open'. Wie had er nu gelijk, de meester of ik?
Intuïtief denk ik nog steeds dat ik gelijk had. Maar kan ik dat achteraf ook taalkundig verklaren? Het is duidelijk dat 'zacht piepend' in deze zin een bepaling van gesteldheid is, een secundair predicaat bij het subject... of het object. In de zin 'Hij schilderde haar naakt' is 'naakt' een bepaling van gesteldheid die zowel op het subject 'hij' als op het object 'haar' kan slaan. Maar waarom kan 'zacht piepend' dan niet een bepaling van gesteldheid bij het object 'de deur' zijn? Want dan zou die meester toch gelijk hebben gehad. Het ligt niet aan de woordvolgorde in de zin, want ook in 'Ik duwde de deur zacht piepend open' kan gevoelsmatig alleen ik piepen. Is er dan een verschil tussen 'zacht piepend' en 'naakt' als bepaling van gesteldheid? Nee, want ook in 'Hij schilderde haar zacht piepend' kan 'zacht piepend' zowel op hem als op haar slaan ('lachend' ligt misschien meer voor de hand). Komt het dan misschien omdat 'de deur' niet levend is? Nee, want ook in de zin 'Ik duwde haar zacht piepend open', kan alleen het subject 'ik' zacht piepen en niet het object 'haar'. Bovendien kan 'groen' wel een bepaling van gesteldheid bij het levenloze object 'de deur' zijn in de zin 'Hij schilderde de deur groen'. Maar merk op dat 'groen' in deze zin wel op het object 'de deur' kan slaan, maar niet op het subject 'hij'. Het resultaat van het schilderen is dat de deur groen is en niet hij. We kunnen 'de deur groen' opvatten als een zogenaamde (resultatieve) 'small clause' (een klein zinnetje). In zo'n small clause is 'de deur'zelf het subject van 'groen' of 'open', maar niet het object van 'schilderen' of 'duwen'. De small clause als geheel kan gezien worden als 'object' van het werkwoord. Bekijk nu eens de zin 'Lachend schilderde hij haar groen'. Omdat niet 'haar' maar 'haar groen' het object (resultaat) is van 'schilderde', kan 'lachend' alleen maar een bepaling van gesteldheid bij het subject zijn. Dus hij lacht en zij wordt groen, niet andersom. Er staan dus ook twee bepalingen van gesteldheid in de zin 'Zacht piepend duwde ik de deur open'. Omdat 'open' samen met 'de deur' een small clause vormt, kan 'zacht piepend' alleen nog op het subject 'ik' slaan. Dus de deur ging open en de meester piepte zacht, maar niet andersom.
Niet lang na de aanvaring met de zacht piepende meester raakte hij overspannen en we hebben hem het hele schooljaar niet meer teruggezien.