"Rector vindt dat studenten naast Engels ook Duits moeten kunnen", kopte de Gelderlander naar aanleiding van een column van Han van Krieken, de rector magnificus van de Radboud Universiteit Nijmegen. Meteen ontstond er een discussie op Facebook: moet "moeten kunnen" daar niet "moeten kennen" zijn? In een college stelde ik de vraag welke zin beter klonk, "De buurvrouw kan al heel goed Nederlands" of "De buurvrouw kent al heel goed Nederlands". Op twee studenten na koos iedereen voor de eerste zin. Bij navraag bleken de twee studenten die "kennen" verkozen, zich bewust te zijn van de regel die "kennen" voorschrijft, een regel die de andere studenten niet kenden. De prescriptieve regel gaat hier dus tegen het algemene taalgevoel in en dat is natuurlijk altijd zo, want anders zou een prescriptieve regel niet (hoeven te) bestaan.
Wat is het argument van de prescriptieve grammatica om een zin als "De buurvrouw kan al heel goed Nederlands" af te keuren? Het argument is dat "kunnen" alleen een hulpwerkwoord kan zijn en geen zelfstandig werkwoord. Maar dat is niet waar. Dat zou betekenen dat de zinnen "Jij kunt dat niet" en "Dat kan wel" ook fout zouden zijn. In "Jij kunt dat niet" verwijst "dat" weliswaar naar een vaardigheid van de aangesprokene, bijvoorbeeld een band plakken of netjes schrijven, maar "dat" is zelf nominaal, niet verbaal. Een genominaliseerd werkwoord kan ook het object van "kunnen" zijn, bijvoorbeeld in de zin "Hij heeft nauwelijks tafelmanieren, maar dat eten met mes en vork kan hij wel". Ook hier is "kan" geen hulpwerkwoord. Ook kan "kunnen" zelfstandig gebruikt worden in combinatie met een ander werkwoord dat als hulpwerkwoord functioneert, zoals in "Dat moet kunnen" of "Hij heeft dat vroeger ook gekund." In het Engels kunnen werkwoorden van modaliteit niet zelfstandig voorkomen. Probeer "Het moet kunnen" en "Ik kan dat ook" maar eens in het Engels te vertalen. De zinnen "It must can" en "I can that too" zijn zonder meer ongrammaticaal. Hetzelfde geldt trouwens voor andere modale werkwoorden. Waar Shakespeare nog "I must away" (ik moet weg) kon zeggen, is dat in het hedendaagse Engels niet langer grammaticaal. "Yes, we can" is wel grammaticaal, maar in die zin lijkt inderdaad sprake te zijn van een werkwoordelijk predicaat dat is weggelaten, inclusief eventuele objecten. Can you kill him? Yes, we can. In het Nederlands klinkt op deze vraag het antwoord "Ja, we kunnen" niet goed. Daar ontbreekt het object: "Ja, we kunnen het." Het argument om "De buurvrouw kan al heel goed Nederlands" af te keuren, kan dus de prullenbak in.
Maar wat is er dan mis met "De buurvrouw kent al heel goed Nederlands"?
"Hoe goed ken jij Frans?" is een prima zin, zolang "Frans" niet naar de taal, maar naar een persoon verwijst. Je kunt personen kennen, je kunt de regels kennen en je kunt woorden kennen. Maar wat betekent het als de buurvrouw heel goed Nederlands kent? De buurvrouw kan wel een beetje Nederlands kennen, d.w.z. een paar woorden. Maar kun je een taal eigenlijk wel kennen? Zie hier het dilemma van de taalgebruiker. Als je taalgevoel "Ik ken wel Frans" afkeurt, terwijl de prescriptieve regel "Ik kan wel Frans" afkeurt, wat doe je dan als je wilt zeggen dat je heus wel Frans ... ? Wat dan ontstaat, is vermijding van zowel het volgens de prescriptieve regel foute "kunnen" als het volgens de prescriptieve regel goede doch fout klinkende woord "kennen". In de hele column van Han van Krieken komt het kennen noch het kunnen van een taal voor, alleen het beheersen en het spreken ervan.