“Doe maar even in de chat zetten”, zegt de voorzitter van de zoomvergadering tegen een van de deelnemers, die problemen heeft met haar internetverbinding. Ik kan een triomfantelijke glimlach nauwelijks onderdrukken, terwijl ik ‘intentioneel’ registreer. Een studente Nederlands heeft net haar bachelorscriptie bij mij afgerond over het hulpwerkwoord ‘doen’. Ze heeft een experiment uitgevoerd waarbij ze mensen vroeg zinnen te beoordelen die het hulpwerkwoord ‘doen’ bevatten. De zinnen waren ingebed in vierregelige dialogen, die ook andere bijzonderheden van het Nederlands bevatten, zoals het gebruik van ‘hun’ als onderwerp en ‘een van de weinige mensen die…’ met een enkelvoudige persoonsvorm. En wat bleek? Zinnen met het hulpwerkwoord ‘doen’ werden als minder acceptabel beschouwd dan zinnen met ‘hun’ als subject. De enige categorie die nog lager werd beoordeeld, waren ongrammaticale zinnen van het type ‘Mijn moeder zei dat ik niet mee mogen op examenreis’. Dat hadden we niet verwacht. We hadden wel gelezen dat in het Duits ‘tun’ als hulpwerkwoord heel sterk wordt afgekeurd, maar we meenden dat dat in Nederland wel meeviel, misschien omdat we het allebei echt heel vaak horen in onze omgeving (in en rondom Nijmegen), terwijl we nog nooit gemerkt hebben dat omstanders daar dan hoofdschuddend of gniffelend op reageren. Een greep uit mijn eigen omgeving van de afgelopen jaren (soms schrijf ik zulke uitspraken op om ze later te gebruiken in een college of in een column): Doet u ook zegeltjes sparen? (bij de bakker); Ik heb gehoord dat meneer Kranenborg vaker doet schreeuwen (op tv); Waarom doet die scheids die kerel geen kaart geven? (bij een hockeywedstrijd); In principe doet hij niks. Maar hij doet ook heel af en toe tellen en zo (twee jongens in de trein over een andere jongen). De online taaladviesdienst van de Taalunie geeft enkele voorbeeldzinnen met ‘doen’ als hulpwerkwoord (Doe jij vandaag stofzuigen? en Ze doen daar veel kaarten) en zegt dat zulke zinnen weliswaar voorkomen, maar geen standaardtaal zijn. De website noemt ‘doen’ een “omschrijvend hulpwerkwoord, dat altijd wordt gecombineerd met een infinitief” en dat bovendien “niets wezenlijks toe[voegt] aan dat werkwoord”. Daarom wordt ‘doen’ ook wel een loos hulpwerkwoord genoemd, een dummy auxiliary in het Engels. Maar klopt dat eigenlijk wel? Leonie Cornips heeft al in een artikel in 1994 op basis van een corpusstudie beargumenteerd dat ‘doen’ wel degelijk informatie toevoegt aan de zin. Het hulpwerkwoord kan namelijk gebruikt worden om habitueel aspect uit te drukken. Dat is leuk, want verder heeft het Nederlands geen speciaal hulpwerkwoord van habitueel aspect. In sommige van de al genoemde zinnen is inderdaad duidelijk sprake van habitueel aspect, bijvoorbeeld Doet u ook zegeltjes sparen?, Ik heb gehoord dat meneer Kranenborg vaker doet schreeuwen, Maar hij doet ook heel af en toe tellen en zo en Ze doen daar veel kaarten. Maar in Doe maar even in de chat zetten, Waarom doet die scheids die kerel geen kaart geven? en Doe jij vandaag stofzuigen? is dat niet zo. Ook hier valt echter te beargumenteren dat ‘doen’ niet loos is, maar wel degelijk informatie toevoegt, zoals een hulpwerkwoord betaamt. Wij hebben deze variant van ‘doen’ ‘intentioneel’ gedoopt. In het experiment hebben we vervolgens minimale paren van habitueel ‘doen’ en intentioneel ‘doen’ systematisch met elkaar vergeleken. En opnieuw werden we verrast. Want hoewel zinnen met ‘doen’ als hulpwerkwoord zeer laag werden beoordeeld, werd de habituele variant (bijvoorbeeld Ik doe zelf eigenlijk nooit meer leren voor bio) in elk geval significant beter gevonden dan de intentionele (Ik doe zelf volgend jaar wel weer leren voor bio). En ik doe er nu dus bij alle zoomvergaderingen op letten.