"Haar Engels is wel vloeiend, maar van haar uitspraak lopen de rillingen over m'n rug", had een Nederlandse student op het evaluatieformulier geschreven. Ik schat dat het in 1997 of 1998 was, toen ik een cursus syntaxis had gegeven in Utrecht. De cursus zou normaal gesproken in het Nederlands zijn geweest (toen was de bacheloropleiding Taalwetenschap in Utrecht nog Nederlandstalig), maar vanwege de deelname van één Britse Erasmusstudente moest ik het college in het Engels geven. Ik had daar verder geen moeite mee, dacht ik. Tenslotte was ik al eens een heel semester in de Verenigde Staten geweest, dus dat zou wel lukken. De Britse studente klaagde ook nergens over, maar (een van) de Nederlandse studenten dus wel. En de zin om college in het Engels te geven, was na die ene evaluatie wel voorgoed voorbij.
Toen ik als altijd als een van de weinigen al vroeg aanwezig was op het werk, in de tijd dat dat nog mocht, werd ik aangesproken door een schoonmaakster, die mijn kamer kwam binnenlopen. Hoewel we elkaar altijd groetten, had ik nog nooit met haar gesproken. Nu wilde ze me wat vragen. Ik begreep dat ze bezig was met een brief in het Nederlands voor een of andere instantie. Ze vroeg me wat nu eigenlijk het verschil was tussen geloven en beloven. Zonder er verder bij na te denken gaf ik simpelweg de Engelse vertalingen van de twee woorden. Althans, dat wilde ik doen, maar ze viel me direct in de rede en zei dat ze geen Engels sprak. Help! Ik legde het verschil zo goed en zo kwaad als het ging in het Nederlands uit, doorspekt met zelfs nog een beetje Spaans, want dat sprak ze wel (maar ik niet). Het is een misvatting te denken dat niet iedereen in Nederland Nederlands verstaat, maar wel iedereen Engels. En als inclusiviteit betekent dat alle communicatie voortaan in het Engels moet (zoals op sommige Nederlandse universiteiten - gelukkig niet in Nijmegen - gedacht wordt), dan sluit je heel veel mensen buiten.
Een voormalig collega in Nijmegen, een moedertaalspreker van het Engels, sprak altijd alleen maar Engels en deed nooit een poging om Nederlands te praten. Op een keer vertelde ze dat ze dat expres deed. Ze zei dat ze niet serieus genomen werd als ze Nederlands praatte. Dus sprak ze altijd met al haar Nederlandse collega's Engels, haar moedertaal. Het is bekend dat moedertaalsprekers van het Engels in de wetenschap in het voordeel zijn. Ze hebben het gemakkelijker in discussies, ze hebben het gemakkelijker wanneer ze een lezing moeten houden en ze hebben het gemakkelijker als ze een artikel schrijven en willen publiceren. Bovendien worden ze serieuzer genomen, ook in Nederland. Als moedertaalsprekers van het Nederlands in het Engels communiceren, worden ze minder serieus genomen, zelfs of misschien wel juist door Nederlanders en dan vooral door de jongeren, die tegenwoordig massaal voor Engelstalig onderwijs kiezen, op de universiteit en op school.
Er fietsen twee ongeveer twaalf- of dertienjarige meisjes voor me, wederom in het precoronatijdperk. Ze zijn op weg naar school. "Maríssa!" valt het ene meisje uit tegen het andere, "óf je past je een keer aan aan de wereld en je gaat Engels leren…" Een tweede "óf" volgt niet, maar het dreigement is zonneklaar. Het tweede meisje zwijgt. Het eerste meisje geeft het nog niet op. Ze zegt: "Ik denk écht dat je dan meer bereikt in je leven." Het tweede meisje zwijgt nog steeds, ongelukkig naar ik vermoed. Maar het eerste meisje zegt: "Dat weet ik wel zeker!" En dan geeft het tweede meisje toe: "Ja…" En m'n hart breekt.